Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AG0203

Datum uitspraak2003-05-07
Datum gepubliceerd2003-06-16
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers77772 / HA ZA 02-709
Statusgepubliceerd


Indicatie

kennelijk onredelijk ontslag van een directeur; toepassing kantonrechtersformule in zaken op grond van art 7:681 BW


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE sector civiel enkelvoudige handelskamer Zaaknr/rolnr: 77772 / HA ZA 02-709 Uitspraak : 7 mei 2003 V O N N I S in de zaak, aanhangig tussen: [eiser] wonende te [woonplaats], eiser, procureur mr. R.K.E. Buysrogge, advocaat mr. A.G.W. Leysen, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SALLAND OLIEMAATSCHAPPIJ B.V., gevestigd te Hasselt gedaagde, procureur mr. J.A. van Wijmen, advocaat mr. E.H. Deur. PROCESGANG De zaak is bij op 11 juli 2002 uitgebrachte dagvaarding aanhangig gemaakt. Partijen zijn verschenen, waarna de volgende processtukken zijn gewisseld: - een conclusie van eis van de zijde van [eiser] - een akte overlegging producties van de zijde van [eiser] - een conclusie van antwoord van de zijde van Salland Oliemaatschappij - een conclusie van repliek van de zijde van [eiser] - een conclusie van dupliek van de zijde van Salland Oliemaatschappij - een akte van de zijde van [eiser] Ten slotte is op verzoek van partijen op het griffiedossier vonnis bepaald. CONCLUSIES VAN PARTIJEN De vordering van [eiser] strekt ertoe dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: I zal verklaren voor recht dat het door Salland Olie aan [eiser] verleende ontslag kennelijk onredelijk is; II Salland Olie zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 932.366,40 bij wege van schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf heden tot aan de dag der algehele vergoeding; III Salland Olie zal veroordelen om vanaf 1 september 2002 totdat [eiser] de 65-jarige leeftijd zal hebben bereikt voor haar rekening de deelname van [eiser] aan het pensioenfonds van Texaco te continueren; IV Salland Olie zal veroordelen om ter zake van buitengerechtelijke kosten aan [eiser] een bedrag te betalen van € 9.165,00 althans een zodanig bedrag als de rechtbank redelijk acht, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf heden tot aan de dag der algehele vergoeding; V Salland Olie zal veroordelen in de kosten van het geding. Daartegen is door Salland Oliemaatschappij verweer gevoerd met conclusie [eiser] in zijn vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, althans hem deze te ontzeggen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. MOTIVERING 1. Vaststaande feiten Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist - mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden - het volgende vast. 1.1 [eiser] heeft vanaf 1 juni 1966 meerdere functies bekleed bij Texaco Nederland (of haar rechtsvoorgangsters), houdster van 50 % van de aandelen van Salland Olie. De andere 50 % is in handen van de besloten vennootschap Aandelen Administratie Salland Olie B.V. waarvan de aandelen in handen zijn van een aantal (oud-) medewerkers van Salland Olie. Van de twee commissarissen van Salland Olie is er één benoemd door Texaco en één door de directie van Salland Olie. 1.2 [eiser] is op 1 september 1989 tot statutair directeur van Salland Olie benoemd. In zijn aanstellingsbrief van 21 augustus 1989 is vastgelegd dat zijn dienstjaren bij Texaco Petroleummaatschappij BV te Rotterdam worden geacht te zijn doorgebracht bij Salland Olie. 1.3 Bij brief van 8 maart 2002 is [eiser] door de algemene vergadering van aandeelhouders uitgenodigd voor het bijwonen van een buitengewone aandeelhoudersvergadering op 25 maart 2002. [eiser] is daar niet verschenen. Bij brief van diezelfde datum is [eiser] ontslagen met ingang van 26 maart 2002, met de mededeling dat de opzegtermijn van 5 maanden aan hem zou worden uitbetaald. [eiser] werd in het bijzonder verweten dat hij niet juist had gehandeld bij de overname van een besloten vennootschap genaamd Vlutters Kaptein BV waarvoor naar de mening van de aandeelhouders van Salland Olie, welke mening was gestoeld op een "internal audit", een veel te hoge aankoopprijs van Fl. 9.000.000,-- was betaald. [eiser] zou tijdens de onderhandelingen over die overname onvoldoende hulp hebben ingeroepen van experts en de aandeelhouders en de Raad van Commissarissen niet of verkeerd hebben geïnformeerd. 1.4 Voorafgaand aan dat ontslag is het volgende gebeurd. Reeds in de loop van 2001 is er tussen [eiser] en de aandeelhouders respectievelijk commissarissen discussie ontstaan over de voor Vlutters Kaptein betaalde koopsom. In een gesprek op 21 oktober 2001 is [eiser] door de raad van commissarissen naar aanleiding daarvan meegedeeld dat was besloten zijn bevoegdheden met onmiddellijke ingang op te schorten hangende een onderzoek naar de bewuste overname. [eiser] bleef wel aan als statutair directeur maar alle financiële beslissingen werden door een interim manager genomen. 1.5 Het onderzoek is uitgevoerd door de accountant [a[naam accountant]. Deze heeft op 4 december 2001 aan Texaco gerapporteerd. Op 13 december 2001 is het rapport ten kantore van Texaco besproken, hetgeen erin heeft geresulteerd dat [a[naam accountant] opdracht kreeg de cijfers aan een nader onderzoek te onderwerpen. Het schorsingsbesluit van 19 oktober 2001 bleef gehandhaafd. 1.6 Op 28 januari 2002 heeft de directeur van Texaco telefonisch aan [eiser] medegedeeld dat de aandeelhouders hadden besloten hem op non-actief te stellen. Hem werd verzocht zijn sleutels in te leveren. Desgevraagd werd [eiser] als verklaring voor deze démarche van de aandeelhouders gegeven dat er vermoedens waren gerezen dat hij van Vlutters Kaptein in privé gelden had ontvangen. Na interventie van [eiser]'s raadsman is het besluit tot schorsing met ingang van 1 februari 2002 opgeheven. 1.7 Enige dagen later kreeg [eiser] te horen dat de aandeelhouders stappen zouden ondernemen om tot beëindiging van het dienstverband te geraken. Dat heeft geleid tot de buitengewone aandeelhoudersvergadering van 25 maart 2002 die hierboven onder 1.3 is genoemd. Bij verzoekschrift van diezelfde datum heeft [eiser] de rechtbank verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden onder toekenning van een zelfde vergoeding als in deze procedure gevorderd (zaaknummer 74512/HA RK 02-47). Salland Olie heeft een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend. Beide partijen zijn in hun verzoeken niet ontvankelijk verklaard bij beschikking van 12 juni 2002. 2. Stellingen van partijen 2.1 Samengevat komen de stellingen van [eiser] op het volgende neer. Hij is door ABN Amro benaderd in verband met mogelijke interesse van Salland Olie voor Vlutters Kaptein. Hij heeft daartoe niet zelf initiatieven ontplooid. Hij heeft meteen contact opgenomen met Texaco in de persoon van [werknemer Texaco], werkzaam op de juridische afdeling van Texaco en "aangewezen om [eiser] bij de overname van Vlutters Kaptein van a tot en met z te begeleiden". Juist omdat [eiser] niets te verbergen had heeft hij zijn volledige medewerking aan een onderzoek naar de gang van zaken rond de overname gegeven. Ook bij hem was, evenals bij commissarissen, irritatie ontstaan over het feit dat de overname van Vlutters Kaptein medio 2001 nog niet tot de gewenste synergie had geleid. De administratie van Vlutters Kaptein bleek niet in orde en daarom konden de wederzijdse accountants nog steeds geen duidelijkheid verschaffen over een aantal zaken. De slechte financiële positie van Salland Olie was ook niet de werkelijke reden voor het feit dat [eiser] werd gevraagd verantwoording af te leggen. Omdat de koopprijs voor Vlutters Kaptein uiteindelijk hoger uitviel dan de bevoegdheidsgrens van Texaco Nederland ten opzichte van het hoofdkantoor in Amerika - en wel doordat naast de bedongen overnameprijs nog een rekening-courantschuld van Vlutters Kaptein van omstreeks 5 miljoen gulden moest worden overgenomen - had men toestemming aan het hoofdkantoor moeten vragen, maar dat is niet gebeurd. Daarom moest de zwarte piet blijkbaar aan [eiser] worden toegespeeld. [eiser] ontkent dat hij "zijn boekje te buiten is gegaan" bij de overname van Vlutters Kaptein en dat een te hoge overnameprijs is betaald. Hij heeft bovendien niets buiten Texaco om gedaan. Bij die onderneming lag de regie. 2.2 Bij het nemen van beslissingen die hij in het belang van de onderneming achtte had [eiser] naar zijn stellingen "freies Ermessen", de bestuurlijke vrijheid om bepaalde zaken naar eigen goeddunken te regelen. Dat geldt bijvoorbeeld voor het verwijt van Salland Olie dat hij personeel met een computer beloonde voor niet opgenomen vakantiedagen. Ook de andere kwesties die in het Internal Audit Report aan de orde zijn gesteld en die [eiser] door Salland Olie eveneens worden verweten, zoals de gedeclareerde kilometervergoeding, terugbetaling van het in [eiser]s auto gemonteerde navigatiesysteem en de aan medewerkers verstrekte leningen dateren van jaren her. Noch aandeelhouders, noch de Raad van Commissarissen noch de accountant hebben er ooit opmerkingen over gemaakt. De interne audit was kennelijk de spreekwoordelijke stok om de hond te slaan. En dat er een "zwarte kas" was waarin in januari 1999 zoals Salland Olie stelt, een ongebruikelijk groot bedrag omging van Fl. 45.000,-- mag geen (bijkomende) reden opleveren voor een ontslag op staande voet drie jaar nadien. Dat geldt ook voor de constatering dat een bedrag van fl. 8.500,-- in die kas ontbrak. 2.3 Salland Olie heeft op 4 februari 2002 bij monde van mevrouw mr. M. Hill meegedeeld dat men wegens [eiser]'s lange staat van dienst op correcte wijze afscheid van hem wilde nemen. Hij zou een voorstel daartoe tegemoet kunnen zien op 8 februari 2002, maar dat voorstel is ondanks herhaald verzoek nooit verder geconcretiseerd nadat Texaco had aangegeven dat er nog gewerkt werd aan berekeningen met betrekking tot de pensioenvoorziening. [eiser] heeft nog eens aan de hand van de criteria van BW art. 7:681 gemotiveerd aangegeven waarom dit ontslag als kennelijk onredelijk moet worden beschouwd. Salland Olie heeft kort samengevat het volgende verweer gevoerd. 2.4 De overname van Vlutters Kaptein is voortgesproten uit [eiser]'s eigen initiatief, niet dat van ABN Amro. Het rapport van [naam accountant] Accountants laat weinig ruimte voor twijfel over de negatieve hoofdrol die [eiser] bij de overname heeft gespeeld. Hij heeft geen externe adviseurs geraadpleegd ondanks het aanmerkelijke financiële belang. Weliswaar is hij niet zelf voor deze overname verantwoordelijk geweest, maar het staat vast dat een groot aantal van de financiële tegenslagen die de overname met zich heeft gebracht, voortvloeiden uit situaties die al ten tijde van de overname bekend waren en bij een juiste bestudering van de financiële gegevens van Vlutters Kaptein hadden kunnen worden geconstateerd. Vervolgens hadden deze in ieder geval tot een aanpassing van de koopprijs moeten en kunnen leiden. Inmiddels staat vast dat Vlutters Kaptein binnen de eerste vier maanden na de overname een verlies heeft geleden van 1.4 miljoen gulden. Over het jaar 2000 moest tot een afwaardering van de goodwill van 5,3 miljoen gulden worden overgegaan. Het eigen vermogen van Salland Olie is als gevolg van een en ander teruggelopen van 7,5 miljoen gulden tot nagenoeg nul. 2.5 In het kader van het nadere onderzoek naar het functioneren van [eiser] is een van de aandeelhouders van Salland Olie, de heer [aandeelhouder Salland Olie], gestuit op een factuur van een van de vaste aannemers van Salland Olie, welke factuur was uitgeschreven voor werkzaamheden in opdracht van [eiser] in privé, doch welke was gericht aan Salland Olie. Op basis daarvan en de mededeling van de betrokken aannemer dat dit op verzoek van [eiser] was gebeurd, is [eiser] geschorst. Omdat de aannemer dit later als een vergissing zijnerzijds had aangemerkt, er geen aanwijzingen bestonden van verdere malversaties en gelet op [eiser]'s langjarig dienstverband is de schorsing weer ongedaan gemaakt. Hangende de twee lopende onderzoeken, de internal audit en het onderzoek van [a[naam accountant] Accountants zijn met [eiser] besprekingen gevoerd over een mogelijke beëindiging van het dienstverband. Salland Olie was namelijk van mening dat alleen al vanwege de noodzaak van de twee onderzoeken en onafhankelijk van de uitkomst daarvan, de positie van [eiser] niet langer houdbaar leek te zijn. 2.6 [eiser] heeft volgens Salland Olie binnen de onderneming een aantal zaken toegelaten die grote financiële consequenties zouden kunnen hebben, zoals het bestaan van de "kleine kas". Daaruit bleek bij controle een bedrag van ruim fl. 8.500,-- te missen. Die kleine kas, waaruit aannemers en vakantiewerkers zwart werden betaald, was ontoelaatbaar omvangrijk geworden. Er werden ook onkostenvergoedingen van medewerkers uit betaald in plaats van dat dat plaatsvond via reguliere salaris-betalingen. Onkostendeclaraties van [eiser] werden onduidelijk ingevuld en nergens werd melding gemaakt van woon-werkverkeer waarover belasting zou moeten worden betaald. De kleine kas werd verder aangevuld door kleine contante verkopen die niet geboekt werden zoals smeerolie, leveranties en balieverkoop. De kwestie van het verschaffen van personal computers aan personeel in ruil voor vakantiedagen is onzorgvuldig uitgevoerd en of dat gerechtvaardigd was, is oncontroleerbaar. Daarnaast somt Salland Olie nog een aantal zaken op (deels vermeld bij de stellingen van [eiser] - rechtbank) die tezamen met de overige een beeld oproepen van administratieve en financiële onduidelijkheden en onvolkomenheden die de stap naar frauderen ontoelaatbaar klein maken. Van de statutair directeur mag worden verwacht, aldus Salland Olie, dat hij dergelijke onvolkomenheden niet laat bestaan in zijn onderneming. Salland Olie is van mening dat het in de aandeelhoudersvergadering gegeven ontslag de toets van de toelaatbaarheid ruimschoots kan doorstaan en dat de eigen rol van [eiser] in de omstandigheden die tot zijn ontslag hebben geleid, in de weg staat aan het oordeel dat dat ontslag als kennelijk onredelijk zou moeten worden aangemerkt. Subsidiair is Salland Olie van oordeel dat, voor het geval zou moeten worden aangenomen dat het ontslag kennelijk onredelijk is, de correctiefactor in de eventueel te hanteren kantonrechtersformule niet hoger dan 1 zou behoren te zijn. Voor het bepalen van "de b-factor" dient volgens Salland Olie enkel te worden uitgegaan van een basis-salaris inclusief vakantiegeld en 13e maand, terwijl voor de gevorderde buitengerechtelijke kosten, kosten fiscaal adviseur en vergoeding van de pensioenpremie in de gegeven omstandigheid geen enkele aanleiding bestaat. 3. Beoordeling van het geschil 3.1 Salland Olie stelt [eiser] op staande voet ontslagen te hebben doch hem niettemin de voor hem geldende vijf maanden opzegtermijn aan salaris te hebben uitbetaald omdat de directe aanleiding voor het ontslag op staande voet was gevonden in het rapport van [a[naam accountant] Accountants terwijl dat rapport toen al enige weken ter beschikking was. Er zou dus sprake kunnen zijn van strijd met het vereiste dat het ontslag op staande voet onverwijld dient te worden gegeven. Door de uitbetaling van 5 maanden opzegtermijn is de aanvankelijke onregelmatigheid van het ontslag opgeheven. Aan de orde is thans de vraag of de opzegging als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt. 3.2 Naar Salland Olie heeft erkend heeft [eiser], die 35 jaar bij haar respectievelijk bij haar moedermaatschappij Texaco in dienst is geweest, waarvan de laatste 12 jaar als directeur, altijd goed gefunctioneerd, zelfs "zeer goed", zoals blijkt uit passages in het hierna te noemen gespreksverslag van 8 maart 2000. Er waren tot medio 2001 geen aanmerkingen op [eiser], althans niet van aandeelhouders en commissarissen. Naar aanleiding van de kwestie Vlutters Kaptein is met een internal audit en een onderzoek van een accountant de wijze van opereren van [eiser] nader doorgelicht. Daarbij zijn zaken aan het licht gekomen - zoals een volgens Salland Olie te omvangrijke "zwarte kas" met een niet verantwoord deficit, vermenging van zakelijke- en privébelangen door [eiser] en onjuiste kilometervergoedingen en onkostendeclaraties - die volgens Salland Olie wezen op een gebrek aan integriteit van [eiser] en op onacceptabel financieel beheer. Daarmee was de stap naar frauduleuze praktijken onaanvaardbaar gemakkelijk geworden. Van persoonlijke verrijking van [eiser] was evenwel niet gebleken, al had hij wat dat betreft "de schijn tegen". [eiser] heeft de juistheid van de bedoelde aantijgingen deels ontkend en ze deels geplaatst in het kader van zijn beleidsvrijheid als directeur. 3.3 De rechtbank oordeelt het karakter van deze verwijten niet zodanig dat zij ten gunste van Salland Olie een rol van betekenis moeten spelen bij het oordeel omtrent de kennelijke onredelijkheid van het ontslag. [eiser] leidde een onderneming die, in de woorden van commissaris Groen, "alleen maar crescendo (is) gegaan". Dat moet voornamelijk de verdienste van [eiser] zijn geweest want deze was de enige bestuurder en hij genoot grote vrijheid, naar valt op te maken uit de stellingen van Salland Olie. Als de kwestie Vlutters Kaptein zich niet had voorgedaan, zouden de hierboven ingezette "audits" er waarschijnlijk niet van zijn gekomen en indien daar toch een aanleiding voor zou hebben bestaan, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [eiser] met zijn langdurig dienstverband en kennelijk goede staat van dienst naar aanleiding van de in par. 3.2 beschreven verwijten een ernstiger maatregel over zich zou hebben afgeroepen dan een reprimande van commissarissen, temeer omdat er niet eerder van kritiek op zijn functioneren sprake was geweest. Mogelijk zouden commissarissen zo'n reprimande gepaard hebben laten gaan met een besluit tot strikter toezicht op en minder vrijheid van handelen voor [eiser] in de toekomst, maar een ontslag om de genoemde redenen komt als gezegd niet aannemelijk voor, laat staan een ontslag met onmiddellijke ingang. 3.4 De kennelijke onredelijkheid van BW art. 7:681 kan betrekking hebben op de reden van de opzegging, de wijze van opzegging en de gevolgen. Wat de vennootschaps-rechtelijke wijze van beëindigen betreft: deze is volgens de wettelijke en statutaire regels geschied. Het tegendeel is gesteld noch gebleken. [eiser] heeft zich niet laten horen in de aandeelhoudersvergadering in de veronderstelling dat dat toch geen zin zou hebben. Dat moet voor zijn rekening blijven. Ook arbeidsrechtelijk is de opzegging op de juiste wijze geschied, namelijk regelmatig (na herstel; zie boven) en bovendien schriftelijk. 3.5 De rechtbank is van oordeel dat Salland Olie terecht heeft geoordeeld dat [eiser] ernstige verwijten vallen te maken over zijn behandeling van de overname van Vlutters Kaptein. Dat hij van de bijstand van een bedrijfsjurist van Texaco is voorzien ontsloeg hem vanzelfsprekend niet van zijn verantwoordelijkheid als directeur, een verantwoordelijkheid die hij blijkbaar niet heeft weten waar te maken doordat hij, naar eigen stellingen onervaren in overnames, noch tijdig de expertise van derden heeft ingeroepen, noch aan commissarissen heeft gerapporteerd of met hen overlegd, noch na het due diligence-onderzoek van Deloitte & Touche - dat daarvoor blijkbaar aanleiding gaf - "de ontbindende voorwaarde, zoals ook later in de letter of intent verwoord" (dagvaarding sub 30) heeft geactiveerd. In het overgelegde "informatie-memorandum" van Vlutters Kaptein valt onder meer te lezen: "de verkoper is bereid om de gebruikelijke vrijwaringen en garanties te verstrekken". Blijkbaar doelt [eiser] op die zinsnede waar hij in de dagvaarding spreekt over "de ontbindende voorwaarde". [eiser] heeft niet duidelijk weten te maken waarom hij zich ook niet achteraf tegenover Vlutters Kaptein op die vrijwaringen en garanties heeft beroepen. Hij heeft niet ontkend dat het rapport van Deloitte & Touche is verschenen op 21 juli 2000, dat wil zeggen nog vòòr de datum waarop definitieve overeenstemming is bereikt over de overname, namelijk 28 juli 2000. Aangenomen moet worden dat toen per definitie nog ruimte bestond voor ongedaanmaking van de voorafgaande principeovereenkomst. Dat dat niet zo zou zijn is niet gebleken. 3.6 [eiser] vindt dat bij Texaco had moeten worden ontdekt dat het slechts in naam ging over een overname van fl. 9.000.000,00 terwijl de prijs die voor Vlutters Kaptein moest worden betaald, nog moest worden verhoogd met de schuld van Vlutters Kaptein aan haar moedermaatschappij van bijna fl. 4.800.000,00 die volledig voor rekening van Salland Olie zou komen. Die opvatting doet echter geen recht aan de eigen verantwoordelijkheid van [eiser] als enige bestuurder van de overnemende onderneming. Hij kan zich ook met betrekking tot zo'n betrekkelijk voor de hand liggend gegeven (namelijk dat de prijs in wezen wordt gevormd door de overeengekomen overnamesom vermeerderd met de schuldoverneming) niet verschuilen achter "medewerkers van Texaco" (zie 26 conclusie van repliek) of "een jurist van Texaco" (zie 25 conclusie van repliek). [eiser] heeft gesteld dat tegenover de "investering"die gemoeid was met de bedoelde schuldoverneming "ook daadwerkelijk een actief stond in de vorm van openstaande vorderingen" (conclusie van repliek onder 28) maar die stelling is al te vaag zodat de rechtbank daarmee niet uit de voeten kan. [eiser] heeft hem in het geheel niet onderbouwd en dus niet aan zijn stelplicht voldaan. 3.7 Salland Olie heeft willen toegeven dat een deel van de blaam voor de overname en de fouten die daarbij zijn gemaakt, haarzelf treft, lees: haar aandeelhouders. Voorts is onvoldoende uit de verf gekomen waarom Salland Olie haar aanvankelijk voornemen om met [eiser] tot een financiële regeling te komen, niet ten uitvoer heeft gelegd. Kennelijk was zij van de gerechtvaardigheid daarvan aanvankelijk doordrongen. Zij heeft [eiser] ook zijn opzegtermijn meegegeven, daarmee de angel uit het aspect "op staande voet" halend en de opzegging daarmee converterend tot een regelmatige. 3.8 Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vergoeding voor [eiser] in de rede ligt. Het feit dat geen behoorlijke voorziening voor hem is getroffen maakt het ontslag kennelijk onredelijk op de grond als bedoeld in BW art. 7:681 lid 2 sub b. [eiser] is thans omstreeks 57 jaar. Over zijn mogelijkheden om ander werk te vinden bestaat onduidelijkheid. Blijkens zijn laatste akte had hij een tijdelijke aanstelling tot 1 januari 2003. In het algemeen mag worden vastgesteld dat voor werkzoekenden van zijn leeftijdscategorie mogelijkheden om weer aan de slag te komen niet dik gezaaid zijn. Het levert een omstandigheid op waarmee op het moment van opzegging rekening had moeten worden gehouden. 3.9 Bij het bepalen van zijn eis is eiser uitgegaan van de zogenaamde kantonrechtersformule zoals die gehanteerd pleegt te worden - doorgaans ook door rechtbanken - in gevallen van ontbinding van een arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen (BW art. 7:685). In dit geval gaat het echter om toepassing van BW art. 7:681. Bij toepassing van art. 7:685 ontbreekt de mogelijkheid van hoger beroep en de werkgever heeft de vrijheid te kiezen voor herstel van het dienstverband respectievelijk intrekking van zijn verzoek tot ontbinding van de arbeidsverhouding indien de door de kantonrechter in zijn tussenvonnis aangekondigde vergoeding hem te hoog voorkomt. Bovendien gaat het bij zo'n ontbindingsvergoeding om de situatie op het moment zelf die moet worden gewogen terwijl het bij een ontslagvergoeding als hier wordt gevorderd doorgaans zal gaan om kwesties die zich langer geleden hebben voorgedaan, "geschiedenis" zijn geworden en daarom moeilijker te duiden. Er is in die gevallen bovendien vaak al een eindsituatie ontstaan die meer zicht biedt op de werkelijk geleden schade. 3.10 Gelet op alle omstandigheden van het geval, alsook met name het gegeven dat een directeur te allen tijde door de aandeelhouders kan worden ontslagen en dat [eiser] het ontslag wat de vennootschapsrechtelijke kant ervan betreft niet heeft aangevochten als zijnde in strijd met de billijkheid, acht de rechtbank een extra (naast de reeds uitbetaalde opzegtermijn) vergoeding van twee jaarsalarissen (op basis van 13 maanden) redelijk. Dat komt neer op 2x € 96.480,54 = € 192.961,08 (het bruto maandsalaris bedraagt € 7.421,58). Daarbij komt 8 % vakantiegeld (berekend over 12 maandsalarissen x 2) of € 14.249,43. Het totaal bedraagt € 207.210,51 bruto. In dit bedrag ligt tevens de geleden pensioenschade besloten, zodat het sub III van de dagvaarding gevorderde niet afzonderlijk toewijsbaar is. Gelet op de door [eiser] overgelegde specificatie van de door zijn raadsman tot omstreeks het moment van dagvaarden bestede tijd acht de rechtbank het redelijk om aan [eiser] ter zake buitengerechtelijke kosten het door hem daarvoor gevorderde van € 5.000,-- toe te wijzen. Daarentegen bestaat geen aanleiding voor het toekennen van het eveneens gevorderde bedrag van € 4.165,-- voor fiscale adviezen, ook al omdat niet duidelijk is geworden wat de noodzaak van die adviezen in dat stadium was. 3.11 De onderhavige uitkomst is voor de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren; zij zijn beiden deels in het ongelijk gesteld. Beslissing De rechtbank veroordeelt Salland Oil tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 206.000,-- bij wijze van schadevergoeding en een bedrag van € 5.000,-- voor buitengerechtelijke kosten. Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen. De kosten van dit geding worden aldus gecompenseerd dat elke partij belast blijft met de aan haar zijde gevallen kosten. Dit vonnis is gewezen door mr. Th. A. Ariëns, en in het openbaar uitgesproken op woensdag 7 mei 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.